Art 12
Het voort-bestaan na de dood
RUBRIEK: Bewustzijn Geplaatst op 20 augustus 2011
"Is er leven na de dood?", is om verschillende redenen een verkeerde en foutieve vraag. "Leven" is immers een essentie dat bij het stoffelijk bestaan behoort, en dat laten we na ons sterven achter ons. We gaan dan naar een ander bestaansniveau over: het zogenaamde fijnstoffelijke; we worden (terug!) pure energie of bewustzijn. Exakter is dus van te spreken over "existeren na de exkarnatie" of "bestaan na of buiten de inkarnatie". Dat is geen semantiese kwestie of een détailzaak: het toont aan vanuit welke invalshoek men het gegeven "bekijkt". De atheïsten of humanisten zitten op dit vlak met een enorm probleem: als men het bestaan immers reduceert tot het stoffelijk bestaan, dan eindigt "alles" niet alleen met de dood, maar dan zit men opgezadeld met een giganties "zingevings-gat ". Als het bestaan immers alleen het stoffelijk bestaan als essentie en "doel" zou heb-ben, dan lijkt dat hele bestaan nogal zinloos. Als alles wat men bij zijn leven heeft bewerkstelligd, heeft verworven, heeft gerealiseerd, heeft gekend, biij het sterven verloren wordt, dan kan men alleen als een volmaakte epicurist door het leven gaan of zich als een getormenteerde existentialist de vraag stellen naar de zin van het existeren zonder daar echt een antwoord op te kunnen vinden. De "oplossing" dat de mens vrij is en zijn eigen existentie ontwerpt, is hierbij al even artificiëel als de deus (ex machina) van elk geloof. Het is echter mijn bedoeling niet binnen zo'n kort be-stek dat (uitzichtloos) filosofies of godsdienstig debat te gaan voeren; ik bekijk het probleem vanuit de realiteit die ieder van ons beleeft. Ikzelf "geloof" immers in .... niets. Niet dat ik een nihilist zou zijn, of geen (met een modern begrip) beliefs zou hebben, maar kwesties van zingeving zijn zaak voor het zingevingsniveau van het .... bewustzijn . Maak ik het moeilijk? Dat kan, maar het IS zo, en DAAR ligt ook het verschil tussen "weten en zijn", dat mensen bijvoorbeeld op het moment van hun sterven naar de laatste sakramenten laat grijpen, ook al "geloven" ze niet. Plotse ommekeer? Neen; maar op dat cruciaal moment hebben ze angst en ontbreekt hen "zingeving"; en omdat het dán te laat is om er één te "maken", neemt men dan maar een bestaande "kapstok". Dat weerspiegelt zich in de manier waarop mensen met overledenen en met de dier-baren van overledenen omspringen. Vaak "verschoont " men hun houding met "on-handigheid" tegenover de pijn, het verdriet en de machteloosheid bij zo'n gebeuren. Maar het zit dieper: in wezen weten mensen niet wat ze "ermee moeten aanvangen". En wat ziet men dan vaak in de levenspraktijk? Dat, omdat de interaktie met de ge-storven persoon is gestopt, alles "stopt". Het regent dan weliswaar gemeenplaatsen in de aard van "de persoon blijft in ons hart voortleven" (terwijl dat hart juist "breekt" omdat de band met de geliefde verbroken wordt!), of "we denken veel aan haar" (wat zoveel betekent als: we stoppen haar in de memorybox van ons geheu-gen). Het is exakt één jaar geleden dat mijn vrouw overleden is, en in dat jaar heb ik de mensen "die haar gekend hebben" één voor één zien en voelen afhaken. Sommigen zelfs al van bij haar sterven; de meesten na de begrafenisceremonie, en daarna drup-pelsgewijs over de weken en maanden die verstreken. Er is sprake van "afhaken", wanneer men de persoon niet meer levend (jawel) houdt; wanneer men ophoudt te zoeken wie hij of zij echt was; wanneer men geen gesprekken meer met haar of hem voert; wanneer men in de dingen die men doet, geen tijd en plaats meer besteed aan hem of haar. Voor de geliefde die achter blijft (letterlijk hier), zijn dit niet meer of minder dan regelrechte "beledigingen": als men maar zo weinig respekt kan betonen voor de heengegane en de achtergeblevene, wat betekende die persoon dan SLECHTS voor hen? Want ook hier geldt: een mens toont hoe belangrijk dingen voor hem zijn, niet door wat hij erover zegt, maar wat hij ermee doet. Door af te haken of te stoppen, toont men dus in feite aan dat men die persoon geen "belang" meer geeft. En omdat de persoon die er niet meer "is" onder de "levenden" om dat op te kunnen eisen, moet de achtergeblevene hem of haar daarin vertegenwoordigen. Ik moet dat bvb "in de plaats" van mijn overleden vrouw doen; zij kan het immers niet meer zelf doen. En dat werkt in de twee richtingen: wie háár geen respekt betoont, betoont ook mij geen respekt; en wie mij geen respekt betoont, betoont ook geen respekt voor haar. Dit respekt, niet voor wie de persoon was, maar wel voor wie de persoon IS, is fundamenteel. Want op die manier blijft die persoon weliswaar niet onder, maar wel bij ons. En ongeacht vanuit welke filosofie men dit ook wil bekijken. Doet men dit NIET, dan is men niet beter dan een kudde hoefdieren die gewonde of aangevallen dieren gewoon achter zich laten. Eén is gesneuveld, maar de kudde gaat door; jammer voor hem of haar, maar het leven gaat door! Hoe we iemand kunnen doen voortleven, heeft dus veel minder te maken met zoge-naamde "grote" en dus zeer kortstondige hommages (daar zijn we ook weer van af!), en des temeer met de integratie van "kleine" eerbetonen in ons leven, binnen ons leven. En omdat wij als levenden in tijd en plaats leven, moeten we die persoon tijd en plaats geven. Eigenlijk zou ook dat bij "het handboek van het leven" moeten horen, en moeten geleerd worden in de levensschool. Ons blijven openstellen voor de inzichten, de levenslessen, de inspiratie en het voorbeeld die de persoon was en IS. Geef hen die er niet meer zijn dus voldoende tijd en aandacht aub; wacht niet tot je aan "de recieving end" zit door een dierbare te verliezen, of jouw tijd is gekomen om te "gaan". Blijf hen DOOR jou laten gaan, want alhoewel zij niet meer leven als dus-danig, ZIJN zij er nog: als entiteit, als bewustzijn, als engelbewaarder, als gids. Als wij dat willen en als wij daarvoor eerbied hebben. Stop je "verbinding" niet uit schrik voor de pijn en het verdriet, want ook dat zijn eerbetonen: elke traan die men voor iemand laat, is een echo van liefde. En: sorrow is old joy. Ik heb de hele winter niet geweten dat er diep in 't dode woud ergens wat goud bedolven lag. Met lege hand en hart trad ik in 't bos en vond de eerste krokus in de zon. Hij stond zo schitterend op het donkergroene mos; zo licht tussen het koude, naakte hout. En iets wat ik de ganse winter was vergeten, ging weer aan 't smeulen met een tere gloed. Zo stond ik lang gelukkig en vereend met die kleine krokus in de zon en wist opeens hoe diep de kleine dingen leven. Veel meer annemie b. dan A. Bonneux |