Art 6
Guppy: een nieuwe kijk op de genetika van de Types (Deel 4)
RUBRIEK: Guppy Kweek Geplaatst op 28 mei 2019
We zijn in ons guppy-verhaal doorheen de tijd ondertussen aangekomen op het eind van de jaren 90 - begin van de jaren 2000. Ontelbare guppy-kwekers verspreid over alle kontinenten hebben decennia lang met veel toewijding en zorg, het geneties potentiëel van de gup tot in zijn verste uit-hoeken en meest obscure kantjes verkend. En zij hebben hierbij het beste én het slechtste uit de gup naar boven gehaald. Het beste: heel wat nieuwe tekeningen en kleurpatronen, die het bestaan hebben gegeven aan nieuwe gup-stammen en -types; en natuurlijk ook de verdere veredeling van de al bestaande stammen. Het slechtste: met diezelfde applikatie echte gedroch-ten doorgekweekt. Freaks met extreem verlengde of uitgerafelde vinnen, die nog met moeite kunnen zwemmen en paren. En ultra recessieve, mo-nochrone en dus afgezwakte homozygoten. De oorspronkelijke kleuren-pracht van het miljoenvisje is ver te zoeken (zie hierboven en links). Het is dan ook geen toeval, dat rond 2005 plots de Endler gup alle covers van de vak- en liefhebberstijdschriften haalt als de "new, hottest thing". En volkomen terecht prijken echte juweeltjes op de voorpagina's, die met nos-talgie doen terugdenken aan de pionierstijden van de gup. Dit valt ook sa-men met hun erkenning als sub-genus, als een afzonderlijke ondersoort met een afzonderlijke naam: poecilia wingei. Voorheen dacht men dat het guppen waren die zich in ondiepere plassen hadden aangepast en lichtjes afwijkende vormen en kleuren hadden ontwikkeld (=modifikaties). Maar er zijn wel degelijk genetiese verschillen tussen hen beide. Meteen storten zich een heleboel kwekers zich nu ditmaal op deze Endler. Maar minuutje: het impakt van die prachtige foto's, wordt alras flink ge-temperd door het besef dat deze Endler eigenlijk wel een miniatuurvisje is. Dat wordt duidelijk wanneer men hem zoals hieronder in zijn ware grootte ervaart: men moet hem als het ware met een vergrootglas in het aquarium zoeken. Maar vermits Endler en gewone gup sterk aan elkaar verwant zijn, kan men ze onderling met elkaar kruisen. Zodoende maakt de Endler in een versneld tempo, nagenoeg de herhaling mee van wat de gewone gup al had meegemaakt. In eerste instantie werden exemplaren gekweekt die in kleur intensiever waren dan de wildvorm. In essentie heeft de Endler in het wild ook iets diepere kleuren en kontrasten, omdat hij in iets kleinere scholen in iets kleinere plassen leeft, en iets meer verborgen, zodat de vissen elkaar moeten kunnen vinden. Maar alras worden door kruising met de guppy-stammen , Endler-hybriden gekweekt, die aan dezelfde euvels en proble-men lijden als de gup-hybriden. In hetzelfde tempo dat nieuwe patronen en kombinaties vanuit de guppen worden ingekweekt in de Endler-dna, maken de felle en flamboyante kleurtjes plaats voor een doffer en grauwer pallet. Men kan het kweken van guppen soms vergelijken met schilderen: essentiëel bij schilderen is de kleuren zo te mengen dat ze met elkaar harmoniëren, en op tijd te stoppen met te mengen en te overschilderen. Doet men dit niet, dan wordt het schilderij dof en grauw. Nu, de Endler gup werd "herontdekt" in de jaren 80 door Endler, zodat men kan aannemen dat die hybridisatie al een hele tijd bezig moet zijn geweest. Wat meteen verklaart waarom het moeilijk is om nog zuivere Endlers te vinden, en waarom men ze indeelt in 3 klassen: vissen afkomstig van wildvang en die nooit werden gekruist met guppen (N); vissen die voldoen aan de kenmerken van een Endler maar waarvan de origine niet kan worden aangetoond(P); en tenslotte de F1 of F2 van een Endler (K). Een truuk om een Endler van een gup te kunnen onderscheiden: kijk naar de rugvin. Een Endler zal zelden een uitgegroeide rugvin vertonen, maar een kort, rondig "roertje" hebben. Zoals op de foto hier linksonder, met bovenaan een gup en onderaan een Endler (K) uit eenzelfde kweek. Maar absoluut waterdicht is dit natuurlijk ook weer niet. De moraal van het End-ler-verhaal: accepteer een nieuwe sub-soort in zijn specifieke eigenschap-pen, en maak er geen mikmak van. Leer uit de fouten die met de guppy-kweek in het verleden werden gemaakt. Want wat een sterkte van een soort is -zijn grote variabiliteit namelijk- , is tegelijk ook zijn zwakte: overhybri-disatie. Daarom bestaat er in de natuur het mechanisme van de natuurlijke selektie, dat dit aan banden legt, en een zekere harmonie installeert met (plaatselijke) schommelingen binnen specifieke variabelen. De Japanse kweker Kenjiro Tanaka heeft daar zelfs zijn handelsmerk van gemaakt. Onder het motto back to basics en uitgaande van wilde gup-pen, heeft hij een type gup gekweekt met korte staartvin, maar met zeer heldere kleuren en kontrasten, die hij de Ginga Kinubali heeft genoemd (letterlijk: rijstcakeje). De variabiliteit is groot, en in die mate dat heel wat mensen zich de vraag stellen of het hier wel degelijk een echte stam betreft. De kriteria zijn immers vrij flexibel en variabel wat betreft de tekeningen en kleuren. En in die zin geeft men zelfs verschillende namen naargelang de dominante kleur: Ginga Rubra bijvoorbeeld voor visjes met veel rood als basiskleur en rode dots in plaats van zwarte (zie boven). Vaak zijn die blond om de rode en gele kleuren te beklemtonen.(zie links). Deze stam vertoont sterke associaties met de Vienna Emerald of Wiener Smaragd, en meer bepaald zij die zwaarden in de staartvin hebben (zie foto's hiernaast links). Het is immers zo dat de energie van een stam naar één bepaald aspekt van het fysiek voorkomen wordt gekanaliseerd: die energie kan gaan naar enorme waaiers van staartvinnen, OF naar intense kleuren op het lichaam. Het eerste gaat ten koste van het tweede, en vice versa. Het is een kwestie van balans, en vooral Jappanners excelleren in het zoeken naar een elegant evenwicht. In ieder geval noopt het tot een vernieuwde kijk op het wezen van de gup, en tot een nieuwe visie van de kwekers van guppen. Wat is het doel? Opzien baren met een nieuwigheid, of gewoon de voldoening om een zo mooie en harmonies mogelijke gup te kweken? De waarheid gebiedt im-mers om te zeggen, dat ALLE mogelijkheden van de gup nagenoeg zijn ge-exploreerd en uitgebaat. Er valt dus eigenlijk niets "nieuws" meer te ont-dekken: de gup is "uitgemolken". Tenzij de tendens om steeds extremere vissen te kweken, maar dit gaat de verkeerde richting uit. De geschiedenis van de gup toont derhalve terugkerende schommelingen. De roep naar een meer natuurlijke vis wordt met deze Ginga anno 2016 andermaal gesteld. Vandaar ook de vernieuwde belangstelling voor de "feral" of wilde gup-pen. Niet alleen als wildvang uit het gebied van herkomst van de gup (Midden- en het Noorden van Zuid-Amerika), maar ook in die landen waar ze om de één of andere reden werden uitgezet of gedijen (waaronder Thaï-land, Australië, ......). Toen een Thaï kweker op Facebook over een bepaal-de kweek waarvan hij niet helemaal tevreden was, opperde dat hij ze terug "in het kanaal" zou zetten, antwoorde ik hem dat dit in onze kontreien niet kon. Men kan hier immers slechts van eind mei tot eind september guppen buiten houden, gezien hun nood aan warmere temperaturen. Maar in het koelwater van kerncentrales bijvoorbeeld kunnen zij zich vaak langer dan één seizoen handhaven. David Bierbach heeft zo'n populatie in Duitsland in 2016 systematies on-derzocht, wat resulteerde in vondsten zoals op de kompilatie-foto hieron-der weer gegeven. Wat opvalt is dat we hier dezelfde types guppen zien verschijnen, die men in aquaria in de pioniersjaren kon aantreffen: exem-plaren met kleur-vlekken op de specifieke kleurzones; teruglopende staart-vinnen tot kleine dubbelzwaarden , spatel of onderzwaard; kanttekeningen op de staartvin; zwarte spots of "oogjes" omrand met wit; zwarte omlijsting van de staart-vin en achterlichaam (nigrocaudatus). Exakt dezelfde evolu-tie, maar dan in de omgekeerde, regressieve richting. De gevangen wijf-jes vertoonden ook de regressie naar in de staartvin volkomen kleurloze exemplaren, tot een soort fletse of "afgeweekte" HB. Hiermee is het verhaal van de gup volledig rond, want na een geschiedenis dan 65 jaar zijn we terug bij het beginpunt aanbeland: de archetypiese wil-de gup, het kleurrijke regenboog-visje, het miljoenenvisje. Laat mij toch nog even een kant-tekening te maken, om hierbij te blijven stilstaan bij de staartwortel-basis van de staartvin: daar ontspringt niet alleen het kantwerk-motief, wat in allerlei kleuren kan voorkomen (wit, geel, groen, blauw, .... zie foto's links hierboven). Radieert een kleur uit over de staartvin, dan krijgt men een mooie stervormige figuur, al dan niet geflankeerd door een spot in die kleur. Met name de blauwgroene ster is mooi iriserend en fluoriserend. Tenslotte is dat dezelfde bron waaruit de groen-blauwe staartwortel begint bij de ouderwetse blauwe mosaic delta's (zie foto hiernaast). Per toeval is dit "juweel" opgedoken in de blauwgroene dubbelzwaard-stam die ik aan het kweken ben, en vindt ik het dermate mooi, dat ik voor-taan daarmee ga verder kweken. Op die video hieronder kan je de twee mannetjes zien, die ik heb geselekteerd. Hun metallic eigenschap ver-sterkt nog het fluo van die groenblauwe staartvlek. Die caudale vlek ziet eruit als een ster met uitstralingen: daarom heb ik deze kombinatie GREEN STAR gedoopt. Nieuwe variaties kweken behoort dus nog steeds tot de mogelijkheden en het genoegen. |