Art 23
Guppykweek: Selekteren en Elemineren
RUBRIEK: Guppy Kweek         Geplaatst op 26 januari 2021

Het probleem met guppen is dat zij te goed kweken. Daar waar men bij heel wat andere tropiese vissoorten heel wat voorzorgen moet nemen om de juiste watersamenstelling, temperatuur of omgeving te installeren zo-danig dat een paar zou willen tot een succesvolle eierafzetting over te gaan, heeft een gup heus geen aansporing nodig om voor een nageslacht te zor-gen. De eigenschap van levendbarend te zijn - de eitjes worden bevrucht IN het lichaam van het wijfje, en de jongen komen uit hun eieren alvorens "geboren" te worden- is een succesvol survival-mechanisme. Het vergroot aanzienlijk de kansen van een jong om op te groeien, en maakt de produk-tie van honderden eitjes overbodig: een 10-tal tot 50-tal jongen op de we-reld zetten per worp volstaat. Gebeurt dat in de omsloten ruimte van een aquarium zonder belagers, dan riskeert de bak in een mum van tijd werke-lijk VOL met guppen te zitten.

De "normale" weg van de liefhebber, is dan van zijn teveel aan guppen, op de één of andere manier proberen kwijt te raken. Dat is menselijk, maar eigenlijk zou de liefhebber daar van tevoren op voorzien moeten zijn. Zoals de eigenaar van een koppel konijnen of een ongestereliseerde katin daar voor beducht moet zijn. Wie guppen wil kweken zónder aan enige vorm van "geboortebeperking" te willen doen, mag het zover niet laten komen. In een gezelschapsaquarium zullen bijvoorbeeld scalares de guppen-jon-gen opjagen en opeten, zodat de kans op een overpopulatie onbestaande zal zijn. Waar er geen praedators in de bak zitten, zal men ZELF moeten instaan om het aantal guppen beperkt te houden. Een bewuste manier om daarmee om te gaan, is van voor een selektie te zorgen, dwz: men kiest uit welke dieren men gaat houden, en welke dieren "weg mogen". Dit elemi-neren kan op tal van manieren gebeuren, maar zal "gevoelige zielen" steeds shokeren: als voer aan chicliden geven, als voer aan de kippen geven, ...... Een snelle dood. In warme landen zet men deze "afgekeurde" vissen dan terug in de kanalen, maar daarmee moet men voorzichtig zijn. De gup is immers een invasieve soort die gemakkelijk nieuwe habitats kan innemen waarin hij wordt uitgezet, en kan dan een "pest" worden. Hier kan hij alleen van juni tot september buiten gehouden worden: bij tempe-raturen onder de 15°C gaat hij dood.

Wat het selekteren betreft: als men moet kiezen, moet men weten waarmee men rekening moet houden. Ik heb reeds meermalen beklemtoond, dat men daarin heus NIET de criteria van guppyclubs hoeft te volgen. Het ac-cent ligt daar immers veel te veel op de vorm van de vinnen en op de vaste patronen, en niet op de kleurenrijkdom. Dus ik ga in herhaling vallen, wanneer ik aanbeveel dat men die guppen mag uitkiezen, waarvan men de kleur mooi vindt: op basis van zijn persoonlijke voorkeur. Laat je niet door anderen voorschrijven wat jij mooi moet vinden, en wat niet. Zo kan jij ook je "persoonlijke guppy" kweken, ipv zoals dat maar al te vaak gebeurt, dat men op een Facebook-guppy-groep vraagt "wat de naam van de stam is" van zijn gup. Dat zijn slechts labels.

Het selekteren is niet alleen belangrijk om een keus te maken met welke dieren je wilt verder kweken, maar ook om de populatie binnen je aqua-rium GEZOND te houden. Dit is een natuurlijk principe dat al te vaak over het hoofd gezien wordt: de gup is een scholenvis. In een aquarium zal men dit school-gedrag zelden kunnen observeren, omdat guppen ofwel met te weinig in een bak (bijvoorbeeld een gezelschapsaquarium), ofwel met te-veel in een bak zitten. Maar als men bijvoorbeeld 20 guppen in een bak van 100 liter doet opgroeien, zal men wel degelijk kunnen zien hoe zij in groep van links naar rechts, en van onder naar beneden zwemmen. Zij volgen elkaar. En er is ook een welbepaalde hiëarchie: de leiders van de groep nemen het voortouw en bepalen de bewegingen. Bij mannetjes valt dit nog beter op, omdat er een voortdurend tweegevechten plaats vinden, om zijn plaats in die rangorde te vestigen, of een trapje hoger op te schuiven. In een bak met uitsluitend mannetjes, is dit zo mogelijk nog sterker het geval, waarbij oudere mannetjes zich kunnen uitputten in die duels.

Zijn er ook vrouwtjes in de bak, dan is er één man die de leider is, en dat ook laat merken, door de andere mannetjes weg te jagen van de wijfjes. Ook bij guppen heeft men tyrannieke bazen die hun tegenstanders in een hoek drijven, en tolerante bazen, die alleen nu en dan hun autoriteit laten gelden wanneer het nodig is. Daarom zijn planten in een bak steeds nood-zakelijk: niet alleen om schuilplekjes te zorgen waar vrouwtjes kunnen be-vallen of jongen zich kunnen verschuilen, maar ook als rustplaatsen voor zowel de vrouwtjes als de mannetjes om zich uit het strijdgejoel een tijdje te kunnen terugtrekken.

Een populatie is ook nog anders samengesteld: jongen zoeken elkaars ge-zelschap op, wat hun betere overlevingskansen biedt; en in de natuur zwemmen volwassen vrouwtjes en mannetjes samen, maar vertoeven op-groeiende vissen in de periferie daarvan. Jonge mannetjes groeien met elkaar op, meten zich met elkaar en krijgen aldus tijd om op te groeien tot volwassen uitgegroeide exemplaren. Maar in een aquarium met een be-perkte waterinhoud kan dat NIET. Gevolg: de mannetjes gaan nogal eens al te vlug paren, en groeien dan niet meer uit. Deze te kleine mannetjes moet men dan helaas elemineren; de kans dat ze ook geneties kleiner be-paald zijn, is immers reëel, en op het zicht kan men dit onderscheid niet zien. In deze kontext ook iets over grote mannetjes: de ervaring heeft mij geleerd dat de grootste mannetjes niet de vissen zijn met de mooiste kleu-ren.

Moeten zeker verwijderd worden: kromme exemplaren; heel wat rugge-graat-vervormingen zijn bij de guppen erfelijk. Misvormde en zieke vissen worden in de natuur direkt geëlemineerd. Mijn ervaring heeft ook geleerd dat vissen die in een gezonde populatie last krijgen van schimmel bvb, die-ren zijn die daarvoor extra vatbaar zijn. Men kan ze in quarantaine plaat-sen en behandelen, maar door hun vatbaarheid ervoor steekt de ziekte vroeg of laat opnieuw de kop op. Tenzij het om een exceptioneel mooi of dierbaar exemplaar zou gaan, doet men er dus beter aan voor de korte pijn te kiezen.

Tijd om met een prakties voorbeeld dat selektieproces visueel uit te leggen. Ik heb hier een aantal variaties van Dubbelzwaarden op een figuur naast elkaar getekend. Een aantal types daarvan kun je ook op de foto's links daarvan terugvinden.

Die zwaarden kunnen een bepaalde dikte en lengte hebben. Gaande van dikke stroken (3) -die men soms wel eens verkeerdelijk lierstaarten noemt- tot fijn en spits uitlopende zwaarden. De echte lierstaart heeft een krom-ming zoals in 1; in het Oosten worden die ook wel eens Zwaluwstaarten genoemd. En die zwaarden kunnen kort of lang zijn. Wanneer Boven-zwaard en Onderzwaard even lang zijn, is het type in balans. Maar dat is bijlange niet altijd het geval: men kan ook voortkweken op Onderzwaard of Bovenzwaard. Normaliter is het Ondezwaard iets gemakkelijker en meer voorkomend.

Wat betreft de VORM van deze zwaarden geldt voor de puntenjurering in guppyclubs: hoe langer en fijner, hoe beter. Type 2 zou dus op wedstrijden hoog scoren. Maar de kleur van deze vis is nogal flets: het betreft hier een Japan Blue waarvan het achterlichaam eentonig blauw is, en waarvan dus alleen het voorlichaam enig kleurspel kan vertonen. Door kruising met Endlers heeft men oranje tot rode dubbelzwaarden gekweekt.5 zou dan een goede tweede zijn, maar deze vis heeft nagenoeg geen kleuren in zijn rugvin. Heel zeker nu de "High Dorsals" schering en inslag zijn, zou dat deze vis punten kosten.

Voor wie graag rood ziet, zullen eerder 3, 6, 7 en 8 in aanmerking komen. 3 is daarbij een veel voorkomend type. Het type kan ook nogal eens zwarte vlekken op het lichaam vertonen, zoals dit het geval is met 7. Dit kan het kleurenspel wel verstoren, maar 7 heeft een zeer mooie rugvin. Voor wie graag purper ziet, zal nummer 6 de favoriet zijn. Maar men moet er dan wel rekening mee houden, dat paars eigenlijk een soort regressie-kleur is bij guppen, die een zekere verfletsing en "vervuiling" inleidt. Nummer 8 heeft strikt gezien de "slechtste papieren", maar het verdwijnen van de zwaarden kan tegelijk het voordeel inhouden dat men er zich niet meer moet mee bezig houden, en kan concentreren op de lichaamskleuren.

Voor wie van blauw en groen houdt, zullen 1 en 5 goede exemplaren zijn. 1 heeft meer blauw en enige extra attraktieve punten, zoals zilveren vlek-ken (Coins) en een blauwe ketting op de rug. Maar ook hier kunnen die vtekeningen gemakkelijk tot zwart overgaan, en de delikate harmonie om zeep helpen. Dat probleem zal 5 minder hebben; maar hij heeft dan eerder te kampen met een achteruitgang van de kleuren. Over 4 heb ik het tot nu toe nog niet gehad: zwaarden van verschillende grootte oogt minder, maar de oranje strepen kunnen wel bij doorkweken iets bijzonders hebben voor hen die graag oranje zien.

En zo heeft elke vis wel iets bijzonders. In het selekteren gaat het er hem dus om, van zijn eigen voorkeur te volgen. Maar als de vissen sterk op elkaar gelijken, kan dit wel eens lastig zijn (zie foto hieronder).

En prakties, hoe gaat men dit uitvoeren? Het selekteren houdt in dat men zijn selektie-criteria vastlegt, dat men het aantal vissen per bak beperkt houdt, en dat men het aantal types dat men kweekt ook beperkt houdt. Voor dit laatste geldt immers: hoe meer stammen men kweekt, hoe meer aquaria men nodig heeft. Guppen kweken kan op tal van manieren uit de hand lopen. PER stam dat men kweekt heeft men minstens 3 tot 4 aquaria nodig: één voor de ouderparen; één om de jongen in te laten opgroeien; één om de opgroeiende mannetjes te scheiden van de opgroeiende wijfjes; en eventueel nog één voor zijn oude kweekdieren.

Opgroeiende vissen hebben meer plaats nodig: daarvoor heb ik 2 100-liter bakken voor. Het jonge grut en de kweekdieren (ik neem gemiddeld 3 tot 4 wijfjes met 2 mannetjes) hebben genoeg met 50-liter bakken. In plaats van te werken met bevallingsbakjes IN aquaria, laat ik de wijfjes appart jongen door de mannetjes te verwijderen, of de wijfjes een rustig plekje in een em-mer van 10 liter met veel planten erin, een gaas erover (tegen het sprin-gen!) en dicht bij een verwarmingselement te plaatsen. Soms werkt simpel het best.

Voor de rest zijn er weinig geheimen aan de guppykweek: de vissen regel-matig en afwisselend voederen. Niet teveel, want anders "blazen" ze op. Niet te weinig, want dan riskeren ze groeistilstand. Gevangen levend voer houdt steeds het risiko in van ongewenste bacillen, parasieten en gasten het aquarium binnen te brengen, tenzij men in een ton buiten zelf water-vlooien of muggelarven zou kweken. Diepvries is een mooi alternatief, dat eenmaal per dag kan toegediend worden. Voervlokken afwisselen met ge-droogde artemia's of garnalen maakt het dieet volledig. Voor het kleine grut moet men dit voer eerst met een koffiemolen wat fijner malen, en zijn er pekelkreeftjes uit eieren als krachtvoer. Plantaardig materiaal vinden ze zelf door van de algen op de ruiten te grazen, of van de voorradige planten in de bak te snoepen.

En hiermee is de cirkel bijna rond: in de populatie van de opgroeibakken, groeien niet alle guppen even snel. Dat heeft te maken met hun ranking in de hiërchie, en beoogt een verdeling van het voedsel in de omgeving. Een survival-proces dat de sterkste exemplaren bevoordeelt. Dit houdt in, dat er in de groei steeds een aantal "achterblijvers" zijn. Het is beter dit na-tuurlijk selektie-proces te volgen, en deze kleiner gebleven dieren te elemi-neren. Zij zijn als het ware de reserve van de populatie: wanneer er een grotere vis wegvalt en een plaats vrij komt, dan beginnen zij beter te groei-en, en nemen diens plaats in. Maar soms worden zij "overruled" door snel groeiende dieren van devolgende worp. Om deze redenen is het beter aan deze dieren NIET zijn tijd en ruimte te verliezen (door ze bvb onder te wil-len brengen in een ander aquarium). Vooral bij wijfjes, is het beter deze kleinere te elemineren, om geen tijd te verliezen in de kweek van devolgen-de generatie. Indien men zou wachten tot ook zij opgegroeid zouden zijn, is het risiko niet denkbeeldig dat de oudste mannetjes al zouden beginnen te sterven vooralleer men ze heeft kunnen koppelen aan hun dochters. Een gup leeft immers niet lang: in het wild gemiddeld 1 jaar. In een aquarium kunnen ze tot 3 jaar oud worden, maar dat hangt af van ideale omstandig-heden. En bovendien, men zal de beste wijfjes moeten selekteren voor de kweek. Ze allemaal laten paren is geen optie, als men een beetje de kontro-le over zijn gupkweek wil behouden.